Hij ging met zijn vinger over
mijn ruggengraat. Er zat een dikke wollen trui tussen zijn huid en de mijne.
Toch bezorgde die aanraking me kippenvel. Hij keek me vol verwachting aan, maar
ik sprong van mijn stoel en ging naar buiten. Ik voelde me verlamd, bevroren.
Die simpele aanraking verwarde me en bracht zoveel in me los.
Het deed me beseffen dat het
heel lang geleden was dat iemand me nog aangeraakt had. Hoe langer het duurde,
hoe meer ik het afhield. Ik wist niet hoe ik er mee moest omgaan. Kon ik
daarvan genieten? Ik wist het niet. Het kippenvel trok langzaam weg.
Hoe zou het voelen huid op huid,
zonder wollen trui als buffer? Ik verstarde nog meer bij die bedenking. Het was
angst. Angst om een aanraking, angst om geliefd te worden. De angst om mezelf
bloot te geven. Om dat pantser te laten vallen. Omdat de zekerheid er was dat
het in ontelbaar veel scherven zou uiteenvallen. Niet meer te lijmen.
De confrontatie was als een
slag in mijn gezicht: hoe simpel zou het zijn om die blik te beantwoorden, om
zijn hand in de mijne te leggen en samen weg te gaan. Op ontdekking naar
elkaar. Maar ik kon het niet. Ik vluchtte, meer voor mezelf dan voor hem. Ik
controleerde mijn pantser. Het was er nog. Het vertoonde slechts een miniem
barstje.
Opgelucht haalde ik adem. Ik
vermande me zoveel ik kon, rechte mijn schouders en wreef zachtjes over de
barst. Het zou niet opvallen.
Het liefst van al zou ik willen
wegrennen. Rennen zonder te stoppen, voor de rest van mijn leven. Wegrennen van
alle aanrakingen en vragende ogen. Maar ook van de pantsers.
Mooi
BeantwoordenVerwijderenHelder geschreven.
BeantwoordenVerwijderenMooi!
BeantwoordenVerwijdereneen droevig intiem moment,mooi verwoord
BeantwoordenVerwijderen