zaterdag 17 mei 2014

Camera Obscura


Er was even een rustig moment. Ze werden zeldzaam, dus ik maakte er graag en gretig gebruik van om dingen te doen die ik graag deed: wandelen, muziek maken of zoals nu mijn fototoestel nemen.

Dat deed ik met hart en ziel. Zoals gewoonlijk nam ik het toestel overal mee naartoe. Ik keek rond, op zoek naar mooie beelden, bijzondere details of kleuren. Dingen die mijn aandacht trokken.  Ik kon er uren mee bezig zijn. Kijken, observeren, kadreren, experimenteren. Als ik straks terug thuis was, genoot ik nog meer.

Dan stak ik de geheugenkaart in de computer. Ik wachtte ongeduldig tot het vertrouwde schermpje te voorschijn kwam. Bijna routineus koos ik het mapje en bekeek mijn oogst aan foto's.

Zo ging het altijd. Een vast stramien. Ik keek er altijd naar uit. Op het moment dat mijn vinger de knop indrukte voor een foto dacht ik al aan het moment dat ik mijn foto's kon bekijken en beoordelen. Vele foto’s verdwenen meteen in de virtuele prullenbak, maar anderen kon ik koesteren. Bewerken deed ik nooit. Ik wou weergeven hoe het echt was, geen trucage aan mijn kiekjes.

Ik had een heerlijke kan thee gezet en was er klaar voor.  De geheugenkaart ging de computer in.  Ik koos de juiste mapjes en wachtte de foto's opende.  Ik verwachte bloemen, vogels, vlinders, een stel reeën en enkele landschappen.  

Op het eerste zicht herkende ik niets. Hoe kon dat nu? Ik wist precies welke beelden ik geschoten had maar ik herkende op die miniaturen geen beeld dat ik voor mijn lens had gehad. Eén voor één klikte ik ze open. Ik zag geen bloemen. Ook geen vlinders, vogels of reeën. Landschappen waren er ook niet bij.

Ik zag de dingen waar ik voor vluchtte. Waarvoor ik bang was. Zaken die me ongelukkig maakten of zwaar gekwetst hadden.  Ik stond perplex.

Beelden van hoge bergen met verdriet.
Zware donkere wolken vol angst.
Desolate landschappen met eenzaamheid.
Onherkenbare vragen met een wazige achtergrond.

Trillend nam ik het geheugenkaartje met mijn foto’s uit de laptop. Ik draaide het om en om, keek er vol onbegrip naar. Vertwijfeld stak ik het terug in de gleuf en opende de map opnieuw. Weer dezelfde beelden.

Verweesd nam ik het kaartje er nog eens uit. Ik sloot de computer af en herstartte. Ondertussen ging ik even naar buiten, deed een poging om de beelden van me af te schudden. Het lukte niet echt. Weer deed ik dezelfde handelingen. Het mapje opende en weer zag ik dezelfde beelden. Mijn verwarring kon niet groter zijn dan voorheen.

De foto’s bleven openstaan. Ik staarde er wezenloos naar. De confrontatie met datgene waarvoor ik altijd vluchtte was een klap in mijn gezicht. Ik voelde het zo erg, dat ik onbewust over mijn wang wreef. Het deed pijn.

Langzaam kwam ik tot het besef dat vluchten niet zou helpen. Het kaartje stukmaken of de foto’s wissen was ook geen optie. De beelden stonden op mijn netvlies gebrand.


Ik haalde diep adem, rechtte mijn schouders en bekeek elke foto nauwkeurig. Alsof het bloemen waren. Of vogels en vlinders. Een stel reeën of een eindeloos landschap.