woensdag 12 december 2012

Kruimels


Ze ontbijt tussen de kruimels van de pizza van gisteren. Langzaam kauwend op het oude brood, staart ze naar het versleten tafelkleed. Nog maar eens wordt ze doordrongen van het gevoel van onmacht. Ze is ongelukkig. Erg ongelukkig. Nu de kinderen weg zijn toch.

Gisteren zag ze het versleten tafelkleed niet, zag ze geen stapel rekeningen en de lege koelkast viel niet op. Het vrolijk gekwetter van de kinderen vulde toen het huis.

Ze beneed hun eeuwige optimisme, hun nooit ophoudende drang om te relativeren. Uren kon ze naar hen kijken. Haar kinderen maakten haar gelukkig. Maar als ze weg waren, zoals nu, was het te zwaar. Dan woog de leegte. Ze miste het bruisend leven, de spontane knuffels, zelfs de rondslingerende sokken.

De eenzaamheid was van een immense grootte, haalde haar schouders naar beneden en liet zich zelfs fysiek voelen in een massieve druk in haar borstkas. Eenzamer dan dit kon ze niet worden.

Ze legde haar hand op tafel en spreidde haar vingers. Vijf vingers. Vijf dagen. Dan kwamen ze terug. Dan zou de koelkast nog even leeg zijn, zou de stapel rekeningen wat aangegroeid zijn, maar zouden de kinderstemmetjes de ellende weer even verhullen. Nog vijf vingers.

Ondertussen hield ze zich krampachtig vast aan de achtergebleven kruimels op het versleten tafelkleed.




donderdag 6 december 2012

Ritueel


Elke morgen zit ze daar. Ze stapt een halte na mij op. Met fijne stapjes gaat ze naar de plaats net achter de buschauffeur. Ze rijdt tegen de rijrichting in. Ik zit op de achterste rij en kijk haar recht aan. Ik ken haar niet en dat hoeft ook niet. Als ze neerzit, doet ze de rits van haar jas een klein beetje open. Haar nek wordt bevrijd van de dikke, wollen sjaal. Ze legt hem op haar schoot. Vervolgens neemt ze haar grote schoudertas. Ze kucht even, doet de tas open en haalt er een pakje zakdoekjes uit. Bijna onhoorbaar snuit ze haar neus en bergt het zakdoekje in haar jaszak op. Een tweede zakdoekje komt tevoorschijn. Ze ontvouwt het helemaal en plooit het dan weer netjes in vieren. Ook dat komt op haar schoot terecht. Opnieuw gaat haar hand in haar tas. Ze neemt er een thermostas uit. Het metaal blinkt zacht en weerspiegelt in het raam. Nog voor ze het deksel van de thermos los draait, zie ik hoe ze nu al geniet. De randjes van het ding zijn afgewerkt met paars plastic. Ze legt haar vingers er liefdevol rond. Heel eventjes speelt ze met het touwtje en het theelabeltje dat over de rand bengelt. 

Ik merk hoe ze een klein zuchtje laat ontsnappen en zich dan voorbereidt op het voorzichtig nippen van haar thee. Het aftasten van de warmte ervan, of de thee dezelfde smaakt heeft als gisteren en de dag ervoor. Ze kijkt eerst nog even naar buiten, droomt wat weg. Ze ziet niets, het is nog te donker buiten. Of kijkt ze naar haar weerspiegeling in het raam? Ik doe dat in ieder geval wel. Zo kan ik naar haar kijken, zonder dat zet het merkt. Dan ontmoeten onze blikken elkaar. Via de reflectie in het raam. Elke dag opnieuw.

Schaamteloos blijf ik haar zo aanstaren. Eigenlijk is het bluf: zij weet niet zeker of ik naar haar kijk of gewoon door het raam. Maar dat is misschien ook wat zij denkt? Het interesseert me niet. Ik kijk alleen maar. Haar ritueel wordt een beetje het mijne. Ze drinkt haar thee, op de bus. Uit een fonkelnieuwe thermostas, zilver blinkend met paarse accenten. Na elke slok laat ze haar handen rusten op het zakdoekje. 

Hoe het ritueel verder gaat, weet ik niet. Mijn halte komt eraan en ik weet dat zij dan nog geen aanstalten maakt om af te stappen. De rits van haar jas blijft lichtjes openstaan, de sjaal blijft op haar schoot liggen. Er komt een dag dat ik op die bus blijf zitten, tot zij afstapt. Dan zal ik weten of haar thee helemaal op is. Zou ze nog wat doen met dat zakdoekje? Enkel de fijne stapjes die ze zal nemen om van de bus af te stappen, daar ben ik zeker van. Die kan ik me levendig voorstellen. Als ze dan van de bushalte wegwandelt, zal ik haar nakijken, tot ze uit het zicht verdwenen is. Als ik me omdraai, zal ik naar haar lege plaats in de bus staren en dan naar het raam. Misschien vang ik nog een glimp op van haar reflectie in het glas, of van de weerspiegeling van haar thermostas.

Een droog belletje haalt me uit mijn gedachten. Hier is mijn halte. Ik rits mijn jas toe en stap af. Als de bus wegrijdt, kijk ik eventjes achterom. Ik zie hoe ze me nakijkt. Ze nipt van haar thee. Ze geniet. Ik neem me voor om morgen op de bus te blijven zitten. Of overmorgen. Of misschien ook niet.