woensdag 19 januari 2011

Braaf

“Blijf!” zei ze. Het maakte indruk op me. Ze keek nog een keer om, strekte haar arm en liet me haar handpalm zien. Ze keek me doordringend aan. “Blijf!” herhaalde ze. Dus ik bleef. Precies daar waar ik was. Ze verdween door de deur. Wat ging ze doen? Bleef ze lang weg? In gedachten zag ik nog haar lieve, zachte hand. Ik keek wat rond. “Blijf!” galmde er in mijn hoofd. Haar doordringende blik. Ik bleef. Daar mocht je zeker van zijn. Zolang ze maar wenste.

Daarnet nog sprak ze lieve woordjes tegen me. Ze vertelde me hoeveel ze van me hield. Toen ging de telefoon en het leek wel alsof ze me vergeten was. Maar even later plofte ze weer in de zetel en vlijde ik mijn hoofd weer in haar schoot. Haar stem klonk weer lief en haar zachte hand streelde me. Het was zalig. Zo heb ik het graag. Ik aanbid haar.

Nu zit ik hier. Te wachten. “Blijf!” zei ze. Ik bleef. Maar waar blijft zij? Stelt ze me op de proef? Hoelang blijft dat woord nog krachtig genoeg nagalmen? Hoelang blijft het beeld van haar opgeheven hand op mijn netvlies gebrand? Wat doet ze achter die deur? Krijg ik een extraatje? Wil ze me verrassen? Ik mis haar nu al.

“Kom, Max!” roept ze plots vanachter de deur. Mijn hart maakt een sprongetje. Heel mijn lijf komt in beweging. Zo snel als ik maar kan loop ik naar haar toe. Ik duw de deur verder open en ben oh zo blij! Veel gelukkiger had ze me niet kunnen maken! “Hier, Max, helemaal voor jou!” zegt ze en ze geeft me een klopje op mijn billen. Heerlijk is dat!

Met een sierlijke beweging zet ze de kom met brokken voor mijn neus. Dank je, wel! Ik aanbid haar.

woensdag 12 januari 2011

Het komt voor de bakker

Fons startte de auto. Om de twee dagen reden ze met hun karretje naar de bakker. Voor Fons werd een auto besturen een hele opgave. Gerda had het ook zwaar: meer dan een uur had ze nodig om zich op te maken, haar kapsel te bedwingen en de juiste handtas te kiezen. Het hing Fons serieus zijn strot uit.

Een man en een vrouw in de auto. Op weg naar de bakker. Het was druk. Nergens vond Fons een parkeerplaats, op acceptabele afstand voor Gerda’s benen. Gerda werd kregelig, alsof Fons hier eigenhandig voor gezorgd had. Ze reden nu al voor de vijfde keer voorbij. Gerda was het beu. ‘Zet me maar af aan de deur, rij nog eens rond en kom me dan oppikken!’ Ze hees zich uit de auto met veel gezucht en gepuf, waardoor ze niet hoorde hoe Fons stilletjes ‘aye aye kapitein’ mompelde.

Fons reed weg. Hij bleef rijden. Zomaar. Hij wist zelf niet waarom. Fons reed altijd maar door. Hij stuurde opvallend zeker het autootje het dorp uit. Zijn leven uit. Hij reed de snelweg op. Niemand zag Fons ooit nog terug.

Gerda heeft lang gewacht. De motregen pleegde een aanslag op haar kapsel. Het brood was aanvankelijk nog lekker warm. Precies zoals Fons het graag heeft. Toen ze, uren later, thuiskwam, was het brood volledig afgekoeld. Gerda deed wat ze altijd deed: ze legde het brood in de kast. Daar ligt het nu nog altijd, te wachten op Fons.


Dirk Oudes - Het dagelijks brood

woensdag 5 januari 2011

Epifanie

Kasper stond ongeduldig heen en weer te wiebelen. Van het ene been op het andere. Hij mocht voor de eerste keer in zijn jonge leven mee. Zijn twee broers waren weer zo traag. Balte moest zijn kroon nog zoeken en Melcher vond zijn linkerschoen niet. Maar Kasper was er klaar voor. Onder zijn kleed had hij zijn warmste kleren aangetrokken. Papa had de dag ervoor zijn twee linkerhanden even aan de kant geschoven en met heel wat vloekwerk toch een aardige ster ineen geknutseld. Mama had ze een mooi verflaagje gegeven. Ja, Kasper was er echt klaar voor.

Balte stootte zijn hoofd tegen de balk op zolder. Die stomme kroon! Mama had die een jaar of zes geleden voor hem gemaakt. Toen mocht hij voor de eerste keer mee. Zo fier was hij toen. Maar nu... Hij wou echt niet mee. Dat kinderachtig gedoe! Zo een onzin, allemaal. Gelukkig woonden ze nog maar een maand in dit dorp en kenden ze nog niet veel mensen. Dat maakte het iets gemakkelijker. In het donker zou het ook wel meevallen. Kasper moest het woord maar doen. Als hij had mogen kiezen, zat hij straks lekker voor de tv. Maar Balte had aan mama beloofd dat hij het voor Kasper zou doen. Hij was tenslotte grote broer... Daar, in de hoek, daar lag die kroon. Balte stormde de trap af. ‘Ik ben er!’

Melcher had zijn gummilaarzen aangetrokken en had de zoektocht naar de linkerschoen opgegeven. Na de zoveelste ‘ja, mama, nee, mama, ja, mama’ vertrokken ze. De straat uit, op weg in de schemering. Kasper straalde van geluk. ‘Mag ik aanbellen bij het eerste huis?’ Dat mocht. Maar Balte wou graag nog een beetje verder gaan. Nog een straat verder. Daar zouden ze beginnen. Melcher vond alles best. Kasper huppelde voor hen uit. Zijn ster wiebelde gevaarlijk heen en weer.

In de Ooststraat belde Kasper bij het eerste huis aan. Een jonge vrouw deed open. Kasper begon meteen:

‘Drie koningen, drie koningen,
geef mij nen nieuwen hoed,
mijnen ouwen is versleten,
ons moeder mag 't nie weten,
mijn vader heeft het geld
op de rooster geteld.’

De vrouw lachte en zei dat Kasper dat heel goed gedaan had. Met blinkende ogen hield Kasper zijn rode, stoffen zak open. De vrouw deed er een handvol snoepjes in. Nog voor ze ‘dag’ kon zeggen, had Kasper al aan het volgende huis aangebeld.

Na een uur had Balte er echt genoeg van. Zijn voeten deden zeer. Melcher had honger en wou naar huis. Kasper gaf toe dat hij ook wel moe was. De drie koningen keken elkaar aan en waren het eens: huiswaarts! ‘Kom’, zei Kasper. ‘We gaan naar mama!’ Melcher keek Balte aan. ‘Weet jij de weg?’ Balte keek om zich heen. Deze straat kende hij helemaal niet. Door het drukke gedoe van Kasper had hij ook helemaal niet op hun route gelet. Waar waren ze? Hij had nog zo aan mama beloofd dat hij goed op zijn broertjes zou letten. En nu wist hij niet eens hoe ze naar huis moesten...

Melchers lip begon te trillen toen Balte zei dat hij de weg niet wist. Kasper, vrolijk als altijd, liet de moed niet zakken. ‘Hier Melcher, neem een koekje, dan kan je toch al wat aan die honger doen!’ Kasper hield zijn zak wagenwijd open zodat Melcher iets kon kiezen. Melchers hand ging in de zak en kwam er leeg terug uit. ‘Er zit niets in!’ zei hij. ‘De zak is leeg...’ Nu was het de beurt aan Kaspers lip om te trillen. Hier had hij zo lang op gewacht, zoveel keren opnieuw het liedje gezongen en nu was die zak leeg? Hij stak zijn armpje tot op de bodem en warempel: daar zag hij zijn vingers doorsteken. Er zat een groot gat in de zak! Alles wat er ingestoken was, was weg...

Koortsachtig probeerde Balte te bedenken hoe hij zich hieruit ging redden. Melcher hield koppig zijn buik vast, om zijn honger te bedwingen. Kasper huppelde vrolijk naar een vuilbak en smeet de zak met gat en al weg. ‘Kom!’ zei hij en hij nam elke broer bij de hand. ‘Kom, we gaan naar huis, ik weet de weg.’ Na de eerste stap raapte hij het eerste snoepje op, het begin van een zekere weg naar huis.

Wijze Kasper!